Praktisch en Oriënterend onderwijs. (Loopbaan)leren op basis van arbeidsgebieden en een krachtige leeromgeving.
Auteurs: Els Otten-Oomen en Annemarie Oomen
Uitgave APS, Utrecht 2009
Het doel en de kernen van Praktisch en Oriënterend onderwijs
De leerling onderzoekt op praktische wijze (on)bekende activiteiten in de totale wereld van de arbeid, oriënteert zich op de benodigde en eigen competenties en is gemotiveerd om het onderwijs erna te volgen als een middel om de eigen passie en doelen in het leven te realiseren.
Arbeidsgebieden zijn een samenhangend deel van werkzaamheden in de samenleving. De veertien arbeidsgebieden, gerangschikt naar de primaire, secondaire en tertiaire arbeidsdeling, zijn in 1991 geïntroduceerd door Wijers:
Primaire levensbehoeften
A. voeding;
B. gebouwen;
C. kleding;
D. gezondheid & zorg;
E. natuurlijke omgeving;
F. energie & grondstoffen;
G. gebruiksvoorwerpen & apparaten;
H. infrastructuur & transport;
I. informatie & communicatie;
J. opvoeding & onderwijs;
K. staat en veiligheid;
L. kunst, cultuur en wetenschap;
M. arbeid & economie;
N. recreatie.
Bij Praktisch en Oriënterend onderwijs creëren de docenten situaties voor het leren van de leerlingen. Docenten ontwerpen de leersituaties volgens een vijftal condities en ze zijn, zoals de praktijk heeft laten zien, meestal steeds beter in staat dit te doen.
Vijf condities aan leersituaties
1. Functioneel, realistisch of levensecht.
2. Keuzemogelijkheden bieden in thema en aanpak.
3. Uitnodigen tot activiteit van de leerling zélf en metacognitie.
4. Systematisch het besef van bekwaamheid ontwikkelen.
5. Tegemoet komen aan basisvoorkeuren (Holland-oriëntaties).
Hoe kom je er nou achter voor welk type activiteiten jij een voorkeur hebt en welke werksoort bij jou past? Daarvoor is het goed zicht te hebben op je basisoriëntatie.
Holland-oriëntaties
Realistische oriëntatie
Dit zijn de doeners die houden van activiteiten waarin zij heel direct kunnen omgaan met dieren, planten of materiaal. En iets nieuws kunnen vormgeven met gereedschappen, machines, materialen, planten of dieren. Iemand met een realistische oriëntatie heeft een goed technisch inzicht, is handvaardig en gebruikt graag lichaamskracht. Doorgaans houdt hij niet van sociale bezigheden en mist ook de vaardigheden daarvoor.
Voorbeelden type opdrachten: maak, bouw, ontwerp, doe…
Intellectuele oriëntatie
Mensen met deze oriëntatie willen de verschijnselen om zich heen via onderzoek en observatie doorgronden en beheersen. Zij bezitten wetenschappelijke en wiskundige vaardigheden. Over het algemeen is er een afkeer van activiteiten waarin overtuigen, sociale omgang of routine wordt verwacht. Voorbeelden type opdrachten: lees, onderzoek, bedenk, zoek op, vergelijk, beschrijf, bediscussieer, beredeneer, bespreek…
Artistieke oriëntatie
Artistiek georiënteerde mensen hebben een voorkeur voor vrije ongestructureerde activiteiten waarin zij zich op kunstzinnige wijze kunnen uiten. Zij bezitten artistieke vaardigheden: toneelspelen, schrijven, tekenen, schilderen,
beeldhouwen, musiceren of dansen. Men houdt niet van geordende, systematische werkzaamheden en bezit weinig administratieve vaardigheden.
Voorbeelden type opdrachten: ontdek, maak, ontwerp, teken, voel, onderga, bekijk…
Sociale oriëntatie
Iemand met een sociale oriëntatie houdt van werkzaamheden waarin hij met andere mensen kan omgaan. Om die te informeren, onderwijzen, ontwikkelen, genezen, verzorgen of amuseren. Hij bezit contactuele vaardigheden
zoals tact, geduld en aandacht. Doorgaans houdt hij niet van technische bezigheden en mist hij de vaardigheden daarin.
Voorbeelden type opdrachten: organiseer, bespreek, bediscussieer, luister…
Ondernemende oriëntatie
Mensen met een ondernemende oriëntatie streven echte (grote) doelen na, in organisatorische, politieke of economische zin. Zij geven goed leiding, weten anderen te overtuigen, houden niet van wetenschappelijke activiteiten en bezitten ook weinig vaardigheden in die richting.
Voorbeelden type opdrachten: regel, organiseer, doe, presenteer, overtuig, overleg…
Conventionele oriëntatie
Iemand met een conventionele oriëntatie heeft een voorkeur voor duidelijk geordende werkzaamheden die een precieze en systematische aanpak vergen.
Hij bezit administratieve vaardigheden, heeft een afkeer van onduidelijke en ongestructureerde activiteiten en mist artistieke aanleg.
Voorbeelden type opdrachten: laat zien, vat samen, orden, vergelijk, maak, zet neer
Loopbaancompetenties (Kuijpers e.a., 2003, 2006)
Kwaliteitenreflectie: beschouwing van capaciteiten die van belang zijn voor de loopbaan. Het gaat hier om het reflecteren op aanwezige competenties.
Motievenreflectie: beschouwing van de wensen en waarden die van belang zijn voor de eigen loopbaan.
Werkexploratie: onderzoek van werk en mobiliteit in de loopbaan.
De oriëntatie op het inzetten van werkcompetenties staat hierin centraal.
Loopbaansturing: loopbaangerichte planning en beïnvloeding van het leer- en werkproces. Het gaat hierbij om het plannen van en het onderhandelen over de ontwikkeling en het inzetten van werkcompetenties voor de loopbaan.
Netwerken: contacten opbouwen en onderhouden op de interne en externe arbeidsmarkt gericht op loopbaanontwikkeling.
Centrale waarden voor de Generatie Einstein (Boschma, & Groen, 2006)
• Authenticiteit in identiteit in de betekenis van: jezelf zijn, ergens voor staan, je eigen mening hebben. Zo’n proces van identiteitsvorming duurt een aantal jaren en gaat gepaard met experimenteren met onder meer kledingstijlen, leefgewoontes. Authenticiteit verwachten jongeren ook van de anderen om hen heen. Mensen en instellingen als een school moeten
niet opeens leuk willen doen.
• Respect in de betekenis van respect voor je eigen kunnen en je authenticiteit. Het gaat niet om iets goed te kunnen imiteren, maar om het volledig meester zijn’ in wat dan ook.
• Zelfontplooiing door baan en opleiding is het hoogste goed voor autochtone jongeren. Terwijl:
• Eer door statusverhogende activiteiten (ook opleiding, baan, goed gedrag ten aanzien van familie en geloof) en statusverhogende aankopen het hoogste goed is voor met name Turkse en Marokkaanse jongeren.
Het netwerk Praktisch en Oriënterend onderwijs (PSO) heeft de derde generatie PSO vorm gegeven. Het was gericht op het versterken van het begeleiden van het loopbaanleren door leraren en mentoren. Meerwaarde van dit project was dat naast de bekende principes van Meijers & Kuypers voor loopbaangesprekken twee zaken werden toegevoegd: - toepassing van evidence based effectiviteitsregels ( gebaseerd op Brown, S.D. e.a. (2003); - verkenning en afweging van de context waarin loopbaanafwegingen plaatsvinden met het instrument MSCI ( My System of Career Influences). Gebaseerd op: Patton, McMahon & Watson (2005).